Vacatures (2): Stadermann Luiten zoekt een advocaat-medewerker en advocaat-stagiaire Lees meer

HR 30 september 2016 ECLI:NL:HR:2016:2222

Advocaat wordt door cliënt aansprakelijk gehouden voor laten verjaren van bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van verstekvonnis uit 1982. In 2002 heeft advocaat executoriaal derdenbeslag laten leggen, wat stuitende werking had. In executiegeschil neemt Hof verjaring in 2007 aan. In beroepsaansprakelijkheidszaak betoogt advocaat dat nadere stuitingshandeling niet nodig was en van verjaring en daarmee van beroepsfout geen sprake is. Hof honoreert dit verweer. Indien op grond van art. 3:324 BW lopende verjaring van bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van rechterlijke of arbitrale uitspraak wordt gestuit op een van wijzen voorzien in art. 3:325 lid 2 BW, begint op grond van art. 3:325 lid 1 jo. 3:319 BW nieuwe verjaringstermijn te lopen die in beginsel gelijk is aan oorspronkelijke termijn (van art. 3:324 lid 1 dan wel lid 3 BW), maar niet langer dan vijf jaren. Daad van tenuitvoerlegging als bedoeld in art. 3:325 lid 2 sub c BW – zoals executoriaal derdenbeslag op basis van verstekvonnis – kan niet worden beschouwd als of gelijkgesteld worden met stuiting van rechtsvordering door instellen van eis als bedoeld in art. 3:316 lid 1 BW, die (tot moment van definitieve afwijzing van eis) voortdurende stuitende werking heeft. Verjaring van rechtsvorderingen (art. 3:306-315 BW) dient te worden onderscheiden van verjaring van bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van uitspraken (art. 3:324-325 BW). Oordeel Hof dat stuiting voortduurt zolang beslag blijft gehandhaafd is onjuist. Daarmee kan ook oordeel dat advocaat geen beroepsfout heeft gemaakt niet in stand blijven.

Print

30 september 2016

ECLI:NL:HR:2016:2222